Distributie en schaarste

tijdens de Duitste bezetting...

Reeds in de jaren dertig werden voorbereidingen getroffen voor een eventuele distributie. Eind 1939 kregen alle Nederlanders een distributie-stamkaart. Hiermee kon men distributiebonnen krijgen. Deze bonnen gaven het recht om bepaalde artikelen in een zekere hoeveelheid te kopen. Na ontvangst moesten de winkeliers de bonnen op een formulier plakken, waarmee ze dan weer nieuwe voorraad konden kopen.

Op 11 oktober 1939 kwam het eerste artikel 'op de bon': suiker. Het rantsoen was echter zo ruim, dat lang niet iedereen alle bonnen gebruikte. Ook erwten werden onder de distributie gebracht, maar dit werd in januari 1940 al weer ongedaan gemaakt. Kortom echte schaarste bestond voor mei '40 niet.

Dit veranderde na de Duitse inval. Meer en meer artikelen werden schaars en kwamen op de bon. Spoedig waren een aantal zaken helemaal niet meer verkrijgbaar. Zo werden onder andere koffie, thee, tabak en zeep vervangen door surrogaatartikelen en zelfs deze kwamen al snel op de bon. Bepaalde artikelen werden alleen verstrekt als de grondstoffen werden aangeleverd. Na verloop van tijd kon bijvoorbeeld zeep alleen verkregen worden als daar soepbeentjes voor ingeleverd werden. In 1939 werd in ons land 24 miljoen kg huishoudzeep geproduceerd. In 1943 was dit teruggelopen tot 2 miljoen kg en in 1944 werd hier helemaal geen zeep meer geproduceerd. Ook de cijfers van de gerookte sigaretten zijn interessant. In 1940 werden 5,3 miljoen sigaretten gerookt. Dit liep in 1944 terug tot nog geen negenhonderdduizend surrogaatsigaretten. Alles wat maar enigszins bruikbaar was, werd bewaard. Stoffen en verpakkingsmaterialen, als glas, kroonkurken en tubes, werden ingezameld voor hergebruik. In speciale oorlogskookboekjes werden bijvoorbeeld tips gegeven over het gebruik van 'vischresten'. Het verzet reageerde op de distributie door een ludieke 'zoen-distributiekaart' te verspreiden.

Het dagelijks leven was weliswaar geheel ontregeld, maar echte honger werd tot ver in de bezettingstijd niet geleden. Zo kon men per volwassene eind '43 nog 4 kilo aardappelen, ruim 2 broden, 146 gram boter en bijna 2 liter taptemelk per week kopen. Hoewel dit zeker geen 'vetpot' was, kon men van dit rantsoen leven. Moeilijker lag dat voor wat betreft kleding en schoenen. Deze waren al snel na de Duitse inval moeilijk verkrijgbaar.

Naarmate de bezetting voortschreed, nam niet alleen de hoeveelheid van de levensmiddelen af, maar liep ook de kwaliteit sterk terug. Brood was hier een goed voorbeeld van. In de begin periode van de bezetting was het brood nog vergelijkbaar met ons huidige brood, maar het werd, na mate de bezetting langer duurde, steeds slechter van kwaliteit. Op het laatst was het brood verworden tot een donkerbruine harde substantie, dat in geen enkel opzicht meer leek op normaal brood.

Naast de levensmiddelen werd ook energie steeds schaarser. Gas, elektra en water werden na verloop van tijd niet of slechts zeer beperkt geleverd. Hiervoor werden ingenieuze oplossingen gevonden. Lampen werden eerst vervangen door kaarsen en drijvertjes. Toen die later ook niet meer te verkrijgen waren, werd de elektriciteit zelf opgewekt door een fiets aan te sluiten op een dynamo. Binnen het gezin werd dan per toerbeurt 'het licht aangefietst'. Verwarmen en koken deed men in de stad met het 'wonderkacheltje of majo-tje'. Met deze noodkachel kon, met houtsplinters en papiersnippers, een beetje warmte gemaakt worden. Ook kon er mee gekookt worden. Eén liter water was in acht minuten aan de kook te krijgen.

In 1943 werd de schaarste groter. Steeds meer artikelen kwamen op de bon. Het verzet en de vele onderduikers kregen een extra probleem toen eind 1943 werd besloten de Tweede Distributiestamkaart in te voeren. Zie hierover het artikel Het Persoonsbewijs En vanaf september 1944 blokkeerden de Duitsers, als represaille voor de spoorwegstaking, alle voedseltransporten naar het westen. Toen ontstond daar gebrek aan alles en kwam de honger echt opzetten. Vanaf eind 1944 werden in dit deel van het land zelfs bloembollen en suikerbieten gegeten. Eind januari kwamen de suikerbieten officieel in de distributie. Door het voorlichtingsbureau van de voedingsraad werden pamfletten verspreid met dit soort adviezen: "In dezen tijd zoekt ieder naar wat eetbaar is. Onder den naam van tuinknollen worden thans dahliaknollen in den handel gebracht. Ons kan de smaak niet geheel bekoren, doch dit zal een kwestie van wennen zijn. De voedingswaarde is niet zoo groot als vaak door handelaren wordt aangegeven. Ze geven echter een groot verzadigingsgevoel. Recept voor soep van dahliaknollen: 1 kg dahliaknollen zeer dun schillen of schappen, wasschen en raspen of in kleine stukjes snijden. 2 kg uien snipperen en met de gesneden knollen in een weinig olie 5 minuten smoren. 13 liter water en het zout toevoegen en de soep 30 B 45 min. laten doorkoken of in de hooikist gaar laten worden. De soep op smaak afmaken met pepersurrogaat."

In de hongermaanden werd het (schaarse) voedsel voornamelijk gedistribueerd door de gaarkeukens. Daar werd soep getrokken van aardappels en suikerbieten. Het gemiddelde rantsoen van een volwassene leverde in februari 1945 per dag slechts 500 calorieën op. Ook voor de huisdieren was de hongerwinter geen pretje. Zelfs honden- en kattenbrokken waren op de bon. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat twintig procent van de honden en katten door hun eigen baasjes werd opgegeten. Nog eens dertig procent van de huisdieren verdween in de magen van 'de buren'.

Waar de nood stijgt, floreert de zwarte markt. Voedsel werd verhandeld tegen astronomische prijzen. In Rotterdam werd in februari '45 voor een 'brood' van 800 gram ƒ 50,- betaald terwijl de officiële prijs 19 cent bedroeg. Een pakje Consi surrogaatsigaretten werd verkocht voor ƒ 60,- (officiële prijs: 90 cent), een pak lucifers, met als officiële prijs 15 cent, bracht ƒ 10,- op en 70 kg antraciet moest ƒ 160,- kosten terwijl dat normaal ƒ 3,- was. Een werknemer verdiende (als er nog werk was!) zo'n ƒ 150,- per maand. Om deze bedragen met het huidige prijspeil te kunnen vergelijken moet u ze met tien vermenigvuldigen. Het is niet verwonderlijk, dat slechts weinig mensen deze prijzen konden betalen, daarom ontstond naast de officiNle distributie en de zwarte markt een levendige ruilmarkt.

Velen in het westen van het land kregen hulp van familie of vrienden uit het oosten van het land. Aanvankelijk konden de pakketjes met levensmiddelen per post gestuurd worden. Na midden januari '45 was echter dit niet meer mogelijk, omdat toen bepaald werd dat pakketjes niet zwaarder mochten zijn dan 200 gram. Noodgedwongen moest men er dus op uit om voedsel te zoeken. De eerste 'hongertochten' gingen naar de plaatsen in de omgeving van de grote steden. De meeste boeren hielpen voor zover mogelijk. Het verzet zag erop toe, dat billijke prijzen werden berekend. Dit was echter niet genoeg. De hongerigen trokken met fietsen en handkarren naar het oosten en het noorden van het land om daar bij boeren voedsel te kopen of te ruilen. In diverse Veluwse passeerden wel twintigduizend mensen per dag. Als men iets had gevonden begon de gevaarlijke weg terug. Velen werden door landgenoten bestolen of moesten hun goederen inleveren bij controleurs van de Centrale Crisis-Controle-Dienst of de Landwacht. De mensen waren slecht gekleed en leden kou. Door de slechte voeding, het wegvoeren - of onderduiken - van de mannen tussen de 17 en 40 jaar en het gebrek aan energie werd in de steden ook geen afval meer opgehaald. Het maatschappelijk leven was dus volledig ontregeld in de hongerwinter. Hierdoor staken kwalen, die in Nederland al lang niet meer voorkwamen, opnieuw de kop op. Velen leden aan tuberculose en hongeroedeem.

In Engeland was duidelijk dat deze situatie in het bezette westen niet langer houdbaar was. Na moeizame onderhandelingen met de Duitsers werd een akkoord bereikt over het sturen van hulp. 28 januari kwamen de eerste twee Zweedse schepen met hulpgoederen in Delfzijl aan. De mensen in de steden moesten echter nog een maand wachten voordat de eerste voedingsmiddelen uitgereikt werden. Vooral het, door Nederlandse bakkers gebakken, 'Zweedsche wittebrood' maakte diepe indruk op de hongerige bevolking. Hoewel deze Zweedsche voedselhulp de honger niet kon wegnemen, heeft het voorkomen dat veel meer mensen gestorven zijn. De Jong heeft berekend, dat zo'n 22.000 mensen in het westen van het land zijn gestorven als gevolg van de honger.

© Harold Makaske 29 augustus 20055618 - Hoofdstuk: 9. Geschiedenis